Dario krijst. Nauwelijks acht maanden en hij imiteert feilloos het automatische fluitje van zo’n blauwgele dubbeldekstrein. Tibor, drieënhalf jaar, ligt languit op de grond en doet alsof hij niets hoort. Als ik zijn jas probeer aan te doen, houdt hij zich slap. Ik praat kalm, beheerst, eigenlijk best opgewekt. Echt, de Supernanny zou trots op me zijn. Toch staat er iets op knappen. De vraag is alleen nog wat: mijn trommelvliezen, mijn geduld of het bloedvaatje in mijn linkerslaap?
Gelukkig, buiten gaat het beter. Kinderen zijn geen honden, natuurlijk niet, maar je moet ze allebei regelmatig uitlaten. Alle getreutel en gejammer wordt als een zeepbel door de wind weggevoerd, spat uit elkaar of verdwijnt voorgoed naar de wolken. Ik zet Dario in de babykuip, Tibor kruipt in het zitje naast hem. Ik dek ze toe met het blauwe dekentje van de Postbank en sluit het insectengaas. Vrolijk grijpen de mannetjes elkaars handje. Oké, daar gaan we.
Als ik langs de bushalte loop, gaapt een tamelijk dik echtpaar me uitgebreid na. “Speel eens een liedje, Tibor”, roep ik naar de Burley D’Lite voor me. Uit de fietskar klinkt een enthousiast mondharmonicaatje. Zelfs zonder bril zie ik de monden van het echtpaar verbaasd open zakken. Als Tibor tegelijkertijd met de sambaballen (“Het zijn eigenlijk maracas, hè papa?”) begint te schudden, moet ik hoesten van het lachen.
De weg voert ons uit de woonwijk. De wind neemt toe en ik zet flink aan. Tibor ontfermt zich intussen over de opvoeding van Dario: “Kijk, jongen, dat is nou een boom.” Af en toe geef ik de kar een flinke duw, sprint de kar voorbij en gluur eventjes in het rijdende tentje. De jongens kraaien van pret.
Dan naderen we ons doel. “Hier is het, papa!” Ik parkeer de kar onder een grote, statige beuk en maak het gaas los. Tibors stemmetje jubelt van opwinding: “La la lij, la la lij, lieve toverboom, heb je een koekje voor mij? La la lio, la la lio, toverboom, en een broodje voor Dario?” Ik laat een stukje ontbijtkoek en brood in de kar vallen. Tibor gilt, Dario wappert druk met zijn armpjes. Even later duw ik de kar in stilte over het natte asfalt. Wind en regen slaan in mijn gezicht. Ik sluit de regenkap en zet nog eens extra aan.
Ik loop, zij smullen, wij blij.

[De toverboom verscheen eerder op runnersweb.nl]