Voor me loopt een rijzige jongeman. Hij gooit zijn hakken hoog op, maar zijn pas is beheerst, alsof hij het beste voor later bewaart. Bovendien joepen zijn lange haren in de wind. Ik wrijf over mijn kale kop. Ach, ik heb een baard. Baarden zijn hartstikke in. Hoewel, geldt dat ook voor grijze baarden?

De spiksplinternieuwe Den Haag Marathon, hardlopen voor Oxfam Novib. Dat leek mij een goeie zaak. ‘Je doet zeker de ultramarathon, 68 kilometer?’ vroegen de collega’s. Geen haar op mijn hoofd, zelfs als ik ze had. Ik hou van dwalen door bossen en bergen, waarbij soms de marathonafstand wordt overstegen. 68 kilometer door de holle straten van Den Haag is niet helemaal hetzelfde. Een halve op volle kracht, dat is het beste voor iedereen.

De jongeman is lang en tanig. Hoe hard loopt hij wel niet? Zeker 3.40 minuten per kilometer. Dat is niet mis. Mijn benen lijken inmiddels aan het asfalt te plakken. Voorlopig hou ik het voorgenomen tempo vol, 4 minuten per kilometer, maar planeet aarde lijkt vandaag magnetischer dan ooit.

In de haven van Scheveningen staan wat muzikanten hun instrumenten uit te pakken. ‘O shit, daar zijn ze al,’ roept de klarinetist als ik langs dender. Hij toetert een valse noot. Bonk bonk, zegt de grote trom. ‘Ach laat maar, hij is al weer weg.’ Iemand wuift vaagjes richting het strand. Ik koers direct naar de vloedlijn, maar het zand is overal zacht. Damn, de beloofde 1.24 gaat niet lukken.

Nu zie ik het. Het is een stormachtige lentedag in 2001. De jongeman, hij is in de kracht van zijn leven. De Halve Marathon van Nieuwegein is maar een testloopje. Er is een groter plan: de Boston Marathon. Na de start voegt hij zich direct in de kopgroep. De storm is een onzichtbare muur, maar hij ramt door. Alles of niks. Halverwege is de kopgroep uit elkaar gevallen en loopt hij alleen. Maar nu is de wind een straalmotor. Hij vliegt.

Ik bevind me in een existentiële crisis. Het tempo is slechts een tikje gedaald maar de motivatie een boel meer. Voor en achter me is niemand te zien. Nergens kilometeraanduidigen, zelfs geen lintje. Lieve help, is dit wel de goede route? Wat doe ik hier? Waarom ben ik om zes uur opgestaan? Toch niet om in mijn eentje over een verlaten fietspad in Den Haag te jakkeren?

De laatste kilometer, het is bijna jammer. De jongeman zet lachend aan. Zijn benen vormen een luchtige spagaat. Daar is de baan van Atverni, daar is de finish. ‘En op de zevende plaats, Tim van der Veer.’ De klok staat stil op 1.15.

Mijn horloge trilt voor de laatste kilometer. Misschien kan ik de eer redden en net onder de 1.27 duiken. Ik pers alles eruit. Maar waar is de finish? Ergens ver weg galmt de speaker. Ik kijk nog maar eens op mijn horloge. Het klopt niet, het klopt verdomme niet. Eindelijk, op zuurstokken kom ik over de meet. 22.2 kilometer, de langste halve marathon ter wereld. ‘En op de zevende plaats, Tim van der Veer.’ De klok staat stil op 1.31.

Column voor Runner’s World, September, 2013