Het was me wat, die Trail by the Sea. En dan heb ik het niet over het mulle zand van de Zeepeduinen, de zon spiegelend in het water van de Boompjesput, de afdaling van de Haringskop, de sloperij over het Dodemanspad en de 40 kilometers, die 42 bleken te zijn. Nee, dan heb ik het over de spulletjes.

Shirtjes, jasjes, broekjes, rokjes, sokjes. Knisperend van nieuwheid, schitterend van pracht. De belangrijkste trend anno 2014 bleken strakke overlevingsvesten met twee halve liter flessen op de borst. Terwijl we naar de start wandelden, mompelde iemand naast me: ‘Er zijn natuurlijk gewoon voldoende verzorgingsposten. Maar ja, ‘t hoort er bij, hè. Alleen maar leuk.’ En zo is het. Een timmerman mag ook best genieten van een goeie hamer, niet waar?

Zelf ben ik qua spulletjes nogal calvinistisch ingesteld. Mijn loopkleding bestaat voornamelijk uit in de loop der jaren bij elkaar verzamelde herinneringsshirtjes. Ik heb 6 paar loopsokken – 3 kort, 3 lang – grijs van het vele wassen. Laatst heb ik een trainingsbroek gekocht: 17 euro. Mijn drinkriem was ooit een aanbieding bij de Albert Heijn. In de flesjes zitten restjes sportdrank vastgekoekt. Toen de riem tijdens een ultra trail kapot scheurde, heb ik hem gewoon weer genaaid. Ziet niemand, joh.

Het zal mijn opvoeding zijn. Mijn vader gooide nooit iets weg. Lekke binnenbanden werden rubbertjes voor de kraan. Oude spijkerbroeken werden omgetoverd tot van-alles-en-nog-wat-zakjes. Stukjes touw, altijd bewaren, je weet nooit. Tot zijn dood droeg hij winterjassen die ik in de jaren tachtig al had afgedankt.

Altijd goed om je ouders de schuld te geven. Maar ineens fonkelde daar het Inov-8 Ultra Vest. Juist, zo’n strak pakje met van die flessen op de borst, waarmee je het midden houdt tussen Mad Max, Storm Trooper en Robocop. Aangezien ik me voorbereid op de Mont Blanc Marathon, ging ik tegen mijn natuur in overstag en liet het vest helemaal uit het verre Engeland overvliegen.

Gisteren liep ik er mijn eerste kilometers mee. Trots als een pauw. Ook al maakte ik een boel klotsgeluiden, het vest zat als gegoten. Ik had bovendien het juk van mijn opvoeding van me afgeworpen. Puik zag ik er uit. Cool, bruut, wreed, vul maar aan. Hiermee kon ik in juni aan de start in Chamonix verschijnen. Helemaal vooraan, een voetje brutaal op de streep, nonchalant keuvelend met Kilian Jornet en Emelie Forsberg, visionair starend naar de besneeuwde bergtoppen, interviews afgevend in vloeiend Frans.

Zo, een slokje water dan maar. SNEP! Daar brak het elastiekje van de waterslang.

Naald en draad. Ziet niemand, joh. Vannacht droomde ik weer eens over mijn vader. Hij zag er gelukkig uit.

Column Runner’s World – Februari 2014