Er is veel voor te zeggen dat deze column over Boston gaat. Over rook, instortende tribunes, vluchtende mensen, verdwaasde hardlopers. Over Martin Richard, een jongetje van acht. Over mijn jongetje van acht. Over verlies, angst, angst voor verlies. Over verdriet. Over de Bostonians die in een klap, nee twee, veranderden van zevenhonderdduizend individuen in een familie.

Over hoe ik de Boston Marathon liep in 2001, vlak voor 9/11. Over enthousiast gillende schoolmeisjes langs de weg, over de ongeëvenaarde passie van Amerikanen voor sport, over ‘you’re looking great’. Over Heart Break Hill, over lijden en overwinnen. Over de oudste marathon ter wereld, over Bill Rodgers.

Over de verontwaardiging en de woede op sociale media. Over het verspreiden van plaatjes van hardlopers met afgehakte benen. Over het delen van de Amerikaanse vlag met een kaars ervoor. Over prayers, prayers en nog eens prayers. Over saamhorigheid. Over de knagende vraag of de bom ook was afgegaan als de helft van de prayers naar Syrië gingen. Over Irak waar op dezelfde dag dertig mensen stierven door een aanslag.

Over mijn huilende collega’s die probeerden te werken vanuit hun afgesloten huizen terwijl tot de tanden toe gewapende troepen door hun tuinen een razzia uitvoerden. Over de broers Tsjarnajev. Over de FBI die jarenlang al hun daden volgden. Over hun moeder die zei dat ze er niet om gaf als haar zoons werden gedood, als zijzelf werd gedood.

Maar deze column gaat niet over Boston. Deze column gaat over hardlopen. Over hoe ik een verloren uurtje vond tijdens een zware werkreis van Berlijn naar Oxford naar Stockholm. Over hoe ik draafde langs de kade, waar de Oostzee het Mälarmeer ontmoet, de veerboten deinen, de trossen kraken en de zon het wild stromende water omtovert in een mozaiek van gebroken spiegels.

Deze column gaat over vrijheid.

 

(Runner’s World column April 2013)