Gezag. Er zijn mensen die Peter heten, die het hebben. Er zijn ook mensen, andere mensen, die Peter heten, die het niet hebben. Gezag. Peter R wel. Peter Timoffeef ook. Jan Peter niet.

Je hebt gezag en gezag. Het geldende gezag bijvoorbeeld: dat kun je uitoefenen of zelfs zijn als je het tot politieman, directeur of paus schopt. Er is ook gezag dat je zelf moet verdienen. Macht op grond van geestelijk overwicht, zegt Van Dale. Niet te verwarren met fysiek overwicht. Dat is dan weer ontzag, waarover meer in mijn volgende column met de werktitel Doorzakken bij Jamin.

Gezag houdt mij de laatste tijd behoorlijk bezig. Het houdt me van de straat. Wat leuk is voor het geldende gezag maar dat terzijde. Mijn beslommeringen inzake gezag komen door mijn zoon van twee. Ouders schuine streep voogden onder u weten wat ik bedoel. De stand papa versus peuter is op dit moment 3-2 maar de partijen zijn elkaar gewaagd.

In het leven van mijn oogappel figureren twee mensen wiens gezag schier grenzeloos lijkt te zijn. Dat zijn niet papa en mama maar een vreemde snuiter die soms fagot speelt in Hoog Catherijne en de badmeester. Alle respect verder voor de fagot weirdo, maar ik richt me even op de badmeester.

De badmeester laat elke dinsdag een klasje van 10 peuters met begeleidende mama’s spartelen in zwembad De Hommel. De peuters kunnen hun ogen niet van de badmeester afhouden. Alles wat hij zegt is belangrijk en wordt als een glaasje diksap naar binnen gezogen. Typisch gevalletje van macht op grond van geestelijk overwicht.

Nu komt het: mijn zoon noemt de badmeester steevast “de man snor”. Dat is niet gek, want hij heeft onmiskenbaar een snor, de badmeester. Maar er is meer mee aan de hand. In Griekenland heb je heel veel mannen met snorren. Tijdens onze vakantie viel op dat mijn zoon duidelijk meer respect heeft voor mannen met snor dan zonder. Maanden later heeft hij het nog over de schoonmaker op een veerboot, wiens snor voor verwarring met Saddam Hussein had kunnen zorgen. En toen een ontsnorde Peter Timoffeef me laatst via de televisie aankeek als een verlamd konijntje ‘s nachts in de koplampen, wist ik het zeker. De snor is de snelweg naar gezag.

Vroeger wilde ik een snor. Net als mijn voetbaltrainer die een grote blonde brandweersnor had. Op zijn tas stond De Gouden Snor. Ik weet nog steeds niet of het toeval was. Op de middelbare school lieten we het eerste dons op de bovenlip een tijdje staan. Het kon geen snor genoemd worden en aantrekkelijk was het al helemaal niet. Dat brengt me meteen bij een belangrijke belemmering om niet plankgas de snelweg naar gezag op te rijden.

Vrouwen houden niet van snorren. Tenminste mijn vrouw niet. Sterker nog, ik vraag me af of mijn vrouw en ik bij elkaar zouden zijn als ik een snor had gehad (het was overigens nog onwaarschijnlijker geweest als zij een snor had gehad) waardoor het de vraag is of dan mijn zoon ooit geboren zou zijn geweest, waardoor het nu wel gek zou zijn als ik ineens een snor zou nemen, speciaal voor mijn zoon, en dus ook een beetje voor mijn vrouw. Begrijp je wel?

Hoe dan ook, no snor for me. Wie weet, word ik wel politieman of directeur. Voor paus acht ik mezelf niet zo geknipt. Trouwens, ik speel sinds vorige week fagot. Hoe vind je dat?

(Verschijnt in maart 2007 in tijdschrift PAPA)