Terwijl het bier er gemakkelijker in gleed dan de biljartballen, maakten we de stand op. Vrouwen versus vrienden: 3-0. Hans stond droog, Matthijs was bedrogen en ik had gezeik voor drie. Hoe was het mogelijk? Een dichter en twee muzikanten, samen het kloppend hart van de Utrechtse, culturele underground. De zalen waar we optraden, barstten uit hun voegen van de meisjes, de een nog lekkerder dan de ander. En na afloop wilden ze allemaal met ons praten over hoe eenzaam ze wel niet waren.
Daar zaten we dan, met een stevige blues. Lodderig staarden we in onze vaasjes, alsof de antwoorden met de belletjes omhoog zouden borrelen. Een ding was zeker: we deden iets krankzinnig verkeerd.
Matthijs foeterde nog wat na, over hoe hij zijn vriendin had betrapt met een grote Neanderthaler. Een kroegenvechter, maar ook een begenadigd schrijver, die vrouwen ’s avonds zoete sprookjes in hun oren fluisterde om ze de volgende dag aan de straat te zetten als vuilniszakken. Een klootzak, een verschrikkelijke klootzak. Om jaloers op te worden.
En zo ontstond het plan. Als vrouwen voor hufters vallen, wie zijn wij dan om dat te negeren. Klootzakken zouden we worden, meedogenloze vrouwenverslinders. Wat hadden aardig zijn, luisteren en lief doen, ons nu helemaal gebracht? Beter bedriegen dan bedrogen worden. Dit was ons plan: No More Mister Nice Guy!
We bonkten de biertjes luidruchtig tegen elkaar. Zo, wat nu? Belangrijk was dat ons uiterlijk paste bij het hufterprofiel. We bekeken elkaar eens goed: twee soepstengels en een gehaktbal. Dat kon zo niet. We besloten dat we op fitness moesten, want dat is wat klootzakken doen. Biefstukken moesten we worden, grote biefstukken. En, zo drukten Matthijs en Hans mij op het hart, ik mocht niet meer hardlopen. Geen stap!
Vol goede moed gingen we aan de slag. Drie keer in de week hingen we gedwee aan de gewichten. En na een maand maakten we de stand opnieuw op, dit keer voor de spiegel in het fitnesshonk. Omringd door Griekse halfgoden en godinnen, met volmaakte biceps en triceps, stonden twee soepstengels en een gehaktbal. De moed zakte in onze schoenen.
In mijn geval letterlijk. Het was november en in mijn omgeving werden plannetjes gesmeed voor een voorjaarsmarathon. Geen stap, hield ik mezelf voor, biefstuk worden, grote biefstuk. Maar de volgende dag trok ik mijn Kayano’s aan en liep 5 kilometer naar het fitnesshonk, sjorde plichtsgetrouw aan de gewichten en liep weer 5 kilometer naar huis. Ik voelde me schuldig, alsof ik stiekem weer was begonnen met roken.
De volgende dag liep ik weer richting fitnesshonk. Maar halverwege duwde een onzichtbare hand me het bos in. Echt waar, ik kon er niets aan doen. Twintig kilometer later kwam ik thuis: dampend en gelukkig.
Ik ben nooit meer gestopt met lopen. Dan maar geen klootzak.