“Papa…”
De tweede “a” stijgt bedachtzaam. Dat betekent dat er een existentiële vraag op komt is. Tijd om alle in 38 jaar bij elkaar verzamelde aannames ter discussie te stellen. De klimmende “a” kondigt het afscheid aan van de volgende, comfortabele (half)leugen of zorgvuldig ingestudeerde samenvatting die mijn leven eenvoudiger heeft gemaakt en ernstige paniek heeft voorkomen. Tijd om de ogen echt te openen. Wees niet bang, laat je gaan. Waarom, waarom, waarom? Tot we beiden (opnieuw) gaan begrijpen of er geen snars meer van snappen en we gedwongen zijn een stroopwafel te nemen om de vraag de vergeten.
“Wie is Rock & Roll?”
Mijn hart maakt een hupje. Het valt mee. Deze vraag is met terugwerkende kracht de reden waarom ik vier jaar geleden de condooms aan de kant wierp.
“Rock & Roll? Jij en ik natuurlijk”, we maken het leuk, “maar eigenlijk is Rock & Roll niet iemand. Rock & Roll is een soort muziek. Heel erg stoere muziek, met gitaren, drums en mensen die schreeuwend zingen.”
Een vuilniswagen maakt ronkend en sissend een einde aan ons gesprek. Direct snellen we naar buiten. Ik met een last-minute vuilniszak, mijn zoon op blote voeten achter me aan want een vuilniswagen in de straat, daar moet je bij zijn. We komen buurman Bert tegen. Hij heeft de nieuwste CD van de Foofighters gekocht. Die is he-le-maal geweldig. Buurman Bert denkt dat ik op de hoogte ben van alle laatste muzieknieuwtjes, omdat er twee backstage Lowlands stickers op mijn auto zitten. Hij geniet er des te meer van als ik zeg de laatste van de Foofighters nog niet te kennen. “Weet je wat”, glundert hij, “je mag de CD single wel hebben die erbij zat.” Dat vind ik puik.
Een uurtje later rijden we met onze 5-deurs gezinsmuis naar oma. Ik laat de CD single van de Foofighters in de speler glijden. “Moet je luisteren, dit is nou Rock & Roll.”
Kleingeld en CD’s dansen vrolijk in het dashboard kastje op de tonen van gitaren, drums en mensen die schreeuwend zingen. Mijn zoon fluistert gewichtig: “Ik denk dat duizenden mensen dit mooi vinden”.
“Miljoenen”, denk ik aan te vullen.
“Nee papa, dui-zen-den.”
Ik zwijg, we zijn bij oma. Daar is het goed: kletsen, spelen, eten, drinken. Oma speelt een lieflijk stukje op de piano en mijn zoon ramt er een peutermars achteraan. Dan nemen we afscheid. In de auto begint mijn zoon te gapen en ik doe een slaapbevorderend voorstel: “Zullen we klassieke muziek luisteren?”
“Goed.”
Ik kies Radio 4 (heet dat nog zo?) en er klinkt een menuet. Mijn zoon en ik kijken lodderig voor ons uit. Hoeveel mensen luisteren nu alleen in een bejaardenwoning naar dit menuet en een wandklok die er volledig uit de maat doorheen tikt? Als het menuet afgelopen is, is het stil. Solootje voor de wandklok, denk ik. Dan horen we een bronzen stem: “Niet zo moeilijk dit keer. Wie heeft dit prachtige menuet gecomponeerd? Als u het weet, stuurt u het antwoord naar…”.
Mijn zoon veert op: “Ik weet het, ik weet het!”
“O ja?”
“Professor Barabas!”
“Dat zou best eens kunnen. Morgen sturen we een brief.”
Ik neem me voor het echt te doen. Intussen heeft de bronzen stem plaatsgemaakt voor een operazangeres. Er verschijnt een rimpel op het voorhoofd van mijn zoon.
“Papa, ik vind dit heel erg lelijk.”
“Waarom dan?”
“Die vrouw zingt gek. Zo van…” Hij jankt als een hond, op wiens staart een dikke man is gaan staan. Verdomd, het is precies de operazangers.
“Wat dacht je van wat Rock & Roll?”
“Ja, de Foofighters!”
In een paar seconden zitten we tussen de gitaren, drums en mensen die schreeuwend zingen. Tot aan Utrecht oefenen we met head bangen en hoe je met je wijsvinger en pink twee horentjes op je hand kunt maken. Van slapen is geen sprake meer, want wij zijn Rock & Roll.