Het begon, het begon opnieuw, aan het Comomeer in Italië. Terwijl ik zandkastelen bouwde, zwembandjes opblies en flesjes gaf, dwaalden mijn ogen over het water. Er dobberden koelkastdeuren voorbij met mensen in wat wij vroeger fijntjes de poepstand noemden. Er vlogen ook miniscule plankjes langs met zeilen als de vleugels van een Boeing 747. Hier werd gesurft.

Windsurfen is de heroïne van mijn jeugd. Elke junk weet dat je kunt afkicken maar dat je altijd verslaafd zult blijven. Tussen de boertjes van onze jongste zoon door vroeg mijn vriendin naar de gevaarlijke glans in mijn ogen en ik vertelde dat als je eenmaal hebt geplaneerd, herstel, gevlogen je nooit meer met beide benen op de grond kunt staan.

En toen een zonnige middag werd verstoord door donkere regenwolken en de wind de badlakens over het strand joeg, werd ik door een onzichtbare hand naar de surfschool getrokken. Tien minuten later stond ik op een Mistral Explosion met een Neil Pryde zeil. Mijn armen verzuurden meteen, door de opwinding en door het gebrek aan kracht. Want 16 jaar geleden is 16 jaar geleden. En inmiddels heb ik 11 marathons, tientallen wedstrijden en duizenden trainingen gelopen, hardgelopen zelfs. Ik was nooit een bull terrier maar nu toch zeker een hazenwindhond.

De Explosion maakte zijn naam op het water niet waar. Bovendien leken de elementen besloten te hebben dat het toch tijd was voor siësta. Ik gleed door het water, dat wel. Mijn armen hielden stand, mijn lichaam fier langs het glinsterende zeil. En heel even, eventjes, ik denk 8 seconden, zo kort maar toch, heel eventjes voelde ik het drukpunt trekken. Mijn voeten schoten als vanzelf in de banden. Tja, en dat is genoeg. Eens een junk altijd een junk.

Weer in Nederland reed ik naar een surfshop in Harderwijk. Vermomd als Izzieweer had ik op internet ontdekt dat mijn oude plank er nog mee door kon en dat het bijbehorende zeil uitstekend dienst kon doen als grondzeil op de camping. Volgens de experts, die zich voordeden als Hanglooser en Speeedy, wilde ik een “free ride zeil zonder chambers”. Ik moest ook even mijn base checken in verband met de compatibiliteit. Gelukkig check ik die dagelijks en vol vertrouwen parkeerde ik voor de deur van de surfshop. Met mijn zoon van drie maanden in de kinderwagen wandelde ik de wereld in van adrenaline marketing en afgezakte spijkerbroeken. Voor mijn zoon voldoende impuls om de free ride te willen starten met een flesje warme melk. Een uurtje later werden we het pand uitgezet met een Neil Pryde Saber en bijbehorende tentpalen, de coole verkoper achterlatend in de walm van het flesje melk dat inmiddels met geweld in mijn zoons luier was beland. Waarvoor alsnog onze excuses.

Op naar de zolder van mijn moeder. En daar lag-ie dan. Een rottende boomstam in de herfst met een verweerde skeg als olijk uitstekend elfenbankje. O, lieve F2 Sunset Slalom, kun je me vergeven? Kom met mee. Ik beloof je water en wind. Een zeil als de vleugels van een zeearend. We dansen over de golven. En met mijn voeten in jouw banden zullen we weer opstijgen. Niets op aarde dat ons dan nog tegenhoudt. Kom met mee, samen zullen we lucht zijn.

Nu had ik alles, alleen nog wind op een vrije dag. Die kwam op een zonnige woensdagmiddag: 21 knopen want 5 Beaufort dat kan dus echt niet meer. Bij Strand Horst wemelde het van de Hangloosers en Speeedy’s en hun campers en auto’s met aanhangwagens vol kekke plankjes en zeiltjes. En ze gingen hard, heel hard. Stijf van de zenuwen stapte ik op. Ik was er zeker van: ik zou door de mand vallen. Ik ben 38.5, mijn plank 22.6, mijn zeil 6.7, mijn armen 0.0.

We vlogen. Laag en hard, als een majestueuze arend, met de ogen glijdend over de golven. En met onze vleugel zwaaiden we vrolijk naar de anderen. Want zij gingen hard, maar wij ook, soms zelfs een tikje harder. Na afloop stapte ik genoegzaam aan wal. Twee Hangloosers drentelden verbaasd om mijn verweerde F2 Sunset Slalom, die nog naschuimde van de inspanning. “Wat is dat voor ’n board? Die gaat vet.” “Dat is nou een zeearend.”, zei ik, “En weet je wát leuk is? Hij is ouder jullie.”

Een week of twee later vlogen we over het Veerse Meer. Mijn vriendin stond te kijken, voor het eerst. Haar gezicht stond vol bewondering. Zo van: dat kan-ie dus ook gewoon nog even. En dat vinden wij mannen fijn, bewondering in de ogen van je geliefde, daar doe je het voor. Met een duizelingwekkende snelheid gijpte ik de zoute vlokken in het rond. Aan de kant stapte ze trots op me af en sprak de onsterfelijke woorden: “Wat staat je pak goed bij je zeil, zeg!”