Het begon zo mooi, zo prachtig. De fris ontwaakte zon toverde de Kromme Rijn in een mozaïek van gebroken spiegels. Eekhoorntjes krabbelden schichtig langs de bomen omhoog. Een haas nam een spurt waar Dwain Chambers voor zou buigen, met of zonder doping. Vredig prakten mijn Nike’s door de modder van het jaagpad. En iedereen, ik herhaal, iedereen hield zijn mond voor het groot orkest van kwetterende vogeltjes.
Toen veranderde alles. Het was alsof in stilte een startsignaal was gegeven, want plotseling verschenen overal wandelende vrouwen. Voorzien van dikke wandelschoenen, ritsbroeken, Gore-Tex jassen en rugzakken tjokvol meergranen Sultana’s, baanden ze zich wijdbeens een weg door de natuur. Sommigen in gezelschap van een man bij wie de tegenzin in rimpels op het hoofd geschreven stond, maar de meesten in paartjes van even blije als make-uploze vriendinnen.
Voor de helderheid, er is niets mis met wandelende vrouwen. Behalve dan dat veel vrouwen in een wandeling door de niets vermoedende natuur, aanleiding zien tot – o, horror! – een goed gesprek. Terwijl ik in dik tweeënhalf uur 34 kilometer afroffelde zonder ook maar een woord te reppen, ving ik wat flarden voor u op: “Nee joh, daar herken ik jou helemaal niet in”, “O, wat ontzettend heerlijk voor je, zeg” en “Daarom zoek ik nu iets met mensen”.
De wandelende vrouw, ze is vroeg opgestaan en heeft zich niet voor niets in een zweterig overlevingspak van Beversport gehesen. Ze eist haar recht en niets zal haar weerhouden van haar missie. Terwijl mijn aerodynamische lichaam eigenlijk louter ruimte in de hoogte inneemt, moest ik meermalen van het pad af. Ruim baan voor een goed gesprek.
Stel, je bent een narcis. Het is maart en dus pers je met een geweldige krachtinspanning je hoofdje uit de stugge klei. Daar ben je dan, onwennig wiebel je in de koude voorjaarsbries. En het eerste wat je hoort is: “Hij weet gewoon zelf niet goed wat hij wil.”
Ik spreek dan ook namens de eekhoorn, de haas, eigenlijk zo’n beetje de natuur in het algemeen en de narcis in het bijzonder, als ik zeg: wandelende vrouwen, doe toch eens de snaveltjes toe en luister naar de vogels, de geile donders.