18 Juni 1991: Vangelis, de monsterlijk behaarde koning van de synthesizer, zou een groots concert geven in Rotterdam, inclusief lasershow die de Maas in alle kleuren van de regenboog zou oplichten. Daar stonden we, met duizenden opgepakt op de oever. Ergens in de verte klonk een schril geluid, verder was er de bruine, voort trekkende Maas. Zegt een man naast me: “Ik ziet er geen reet van, meneer Van Geel Is, maar volgens mijn heb je ET net een goeie beurt gegeven.”
Rotterdammers houden niet van gedoe. Maar wie denkt dat ze geen oog hebben voor schoonheid en buitengewone prestaties, heeft het mis. Apetrots zijn ze op De Kunsthal, het Zomercarnaval, Festival Dunya. En juist ja, op hun eigen Rotterdam Marathon.
5 April 2009: 20.000 schaars geklede mannen en vrouwen verschijnen op de Coolsingel. Voor een blokje hardlopen dat ik iedereen met klem wil afraden. Nadat een royaal bebrilde man met een gouden microfoon hen moed heeft ingezongen, buldert een kanon en komen de lopers als een gigantische duizendpoot luid piepend in beweging. Een moment van absolute waarheid: 42.195 meters die je stuk voor stuk zelf moet afleggen, geen smoesjes.
Kijk, daar houden Rotterdammers wel van. Met tienduizenden staan ze langs het parcours. En dat niet alleen, ze klappen, ze fluiten, ze roepen. Waar je tijdens de marathon van Amsterdam je voetstappen hoort echoën door de verlaten straten, galopeer je hier als een ridder door een erehaag van juichende Rotterdammers.
Ik liep er ook, want ik ben net veertig geworden. En het heldere besef van de eigen vergankelijkheid noopt mannen zoals ik een daad te stellen. Sommigen kopen een motor, anderen trekken een rode broek aan, ik loop de marathon. Het was wel al mijn twaalfde en ondanks de helse pijn in de laatste kilometers, gooide ik na 2 uur en 58 minuten de handen in de lucht op de Coolsingel.
6 April 2009: kreunend vouw ik mijn benen onder mijn bureau en zie ik een mailtje van iemand met wie ik een stukje ben opgelopen. Nog geen dertig minuten, nauwelijks een woord gewisseld, toch schept het een band. Hij vraagt waar ik me nu op ga richten. Glazig staar ik naar de oude, ontluikende kastanje op de binnenplaats en denk aan veertigers. Door de bank genomen uitermate fantasieloze wezens, vooral de mannen. Ze haten twintigers en dertigers, de jeugd die ze hebben verloren. En dus blazen ze als wilde ganzen maar doen helemaal niets.
Dat nooit. Ik dacht meer aan veel lol maken, windsurfen en lopen natuurlijk, gewoon doorlopen. Zonder gedoe. Want ik ben een Rotterdammer.