Bij het reisbureau
“En heeft u al een beetje nagedacht over het soort vakantie dat u zoekt?”
“Ja, we zijn er helemaal uit. We willen met de Kerst naar Noorwegen. Het begin is goed. In het vliegtuig worden we geupgrade naar business class waar we wilde zalm en champagne krijgen. Doen we anders nooit, zegt de stewardess, maar we vonden jullie zo leuk. In Oslo wacht een arrenslee met acht rendieren, die niets liever willen dan geknuffeld worden. We kruipen onder de behaaglijke deken terwijl we met rinkelende belletjes de stad uit rijden. Duizenden sterren fonkelen in de nacht als we aankomen bij ons vakantiehuisje, een houten villa tegen de rand van een besneeuwd dennenbos.
In het huisje knispert het haardvuur. Uit de keuken komt een Noors theelepelvrouwtje die onze wangen warm wrijft en vraagt of we een kop Noorse worstsoep willen? Daar zeggen we geen nee tegen en we vullen onze hongerige buikjes, terwijl het vrouwtje onze koffers uitpakt. Intussen komt haar man binnen, een goedbaardige kabouter. Er blijkt een Elfjesfeest te zijn op een geheime plek in het bos. Eigenlijk mogen er alleen Noren naar toe, maar we zijn van harte uitgenodigd. Na een betoverende rit met de arrenslee, komen we aan op de geheime plek. Bij een flakkerend vreugdevuur klinken sprookjesliederen. We worden ontvangen als verloren gewaande familieleden en om middernacht worden onze kinderen gekroond tot elfjes van het jaar.
Als we de volgende ochtend ontwaken, staan er drie elanden voor ons huisje. Liefdevol kijken ze ons aan, terwijl wolkjes uit hun neuzen opstijgen. We kleden ons aan voor de skilessen. Het kinderklasje wordt zo goed begeleid door oermoeder Olga dat we allemaal goed kunnen oefenen. ’s Middags hebben we het te pakken en snowboarden we gezellig met zijn viertjes van de zwarte piste. ’s Avonds serveert het theelepelvrouwtje gebraden beer, terwijl haar man ons toefluistert dat ze drie Michelinsterren heeft geweigerd. Als de kinderen vredig slapen, krijgen mijn vrouw en ik allebei een SMS-je: mijn vrouw is toegelaten tot het fotogezelschap Magnum en de New York Times informeert of ik de dagelijkse column wil doen.
Op Kerstavond worden we uitgenodigd voor een concert in het houten kerkje boven op de berg. We zitten toevallig naast Koning Harald van Noorwegen met wie we direct een band voelen. Terwijl we ons warmen aan Akevitt en chocolademelk, worden we tot tranen geroerd door een Noorse zangeres die daarna internationaal doorbreekt. Die nacht zitten mijn vrouw en ik in de buitenjacuzzi. Terwijl sneeuwvlokken geruisloos in het warme water vallen, vinden we plots een oplossing voor het conflict in het Midden Oosten. We sturen Koning Harald een SMS-je. De volgende ochtend worden we in ijlspoed met de arrenslee naar het koninklijk paleis vervoerd. Koning Harald valt ons om de hals en geeft ons spontaan de Nobelprijs voor de Vrede tegenoverstaan van de hele internationale pers.
Op Schiphol wacht Jan Peter Balkenende. Zodra we uit het vliegtuig stappen zegt hij: jongens, wat zien jullie er heerlijk bruin en uitgerust uit.”